TOEKENNING GEDEELTELIJKE TRANSITIEVERGOEDING BIJ EEN GEDEELTELIJKE BEEINDIGING VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST MOGELIJK?

De Hoge Raad heeft op 14 september 2018 een interessante uitspraak gedaan. Het gaat om het antwoord op de vraag of bij een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst ook aanspraak bestaat op een gedeeltelijke transitievergoeding. De wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst (boek 7 BW) voorziet niet in gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Volgens het wettelijk stelsel wordt een arbeidsovereenkomst slechts in haar geheel opgezegd of ontbonden. Blijkens de regeling van die vergoeding (in art. 7:673 lid 1 BW) een transitievergoeding alleen verschuldigd is als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd. In de wet is niet voorzien in een aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding in het geval van een vermindering van de arbeidsduur. Volgens de Hoge Raad moet desalniettemin toch soms de mogelijkheid van gedeeltelijk ontslag met daaraan gekoppeld de aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding wel worden aanvaard voor het bijzondere geval dat, door omstandigheden gedwongen, door de werkgever wordt overgegaan tot een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd van de werknemer. Hierbij valt te denken aan het noodzakelijkerwijs gedeeltelijk vervallen van arbeidsplaatsen wegens bedrijfseconomische omstandigheden en aan blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De transitievergoeding is namelijk (aldus de HR) enerzijds bedoeld als compensatie voor (de gevolgen van) het ontslag en anderzijds om de werknemer met behulp van de hiermee gemoeide financiële middelen in staat te stellen de transitie naar een andere baan te vergemakkelijken en indien de aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding in de hiervoor bedoelde gevallen niet zou worden aanvaard, zou de werknemer volgens de HR door een substantiële en structurele vermindering van de arbeidstijd een deel van de transitievergoeding mislopen waarop hij bij een algehele beëindiging van de arbeidsovereenkomst op dat moment aanspraak zou hebben. De werknemer zou bij een na die vermindering plaatsvindende, algehele beëindiging van de arbeidsovereenkomst immers een op aanmerkelijk lagere grondslag berekende transitievergoeding ontvangen dan zonder die vermindering het geval zou zijn geweest. Bij een zogenoemde substantiële en structurele vermindering van de arbeidsduur dus aanspraak op een gedeeltelijke transitievergoeding kan bestaan en in die gevallen kan worden gesproken van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ongeacht of in het gegeven geval de vermindering van de arbeidsduur heeft plaatsgevonden in de vorm van (i) een gedeeltelijke beëindiging, (ii) een algeheel ontslag gevolgd door een nieuwe, aangepaste arbeidsovereenkomst dan wel (iii) aanpassing van de arbeidsovereenkomst. Op grond van de gedeeltelijke beëindiging bestaat in de hier bedoelde gevallen alsdan aanspraak op gedeeltelijke transitievergoeding. Mede met het oog op de hanteerbaarheid van het vorenstaande wordt door de HR nog het volgende overwogen: bij een substantiële vermindering van de arbeidstijd als hiervoor bedoeld, gaat het om een vermindering van de arbeidstijd met ten minste twintig procent; bij een structurele vermindering van de arbeidstijd om een vermindering die naar redelijke verwachting blijvend zal zijn. De gedeeltelijke transitievergoeding dient berekend te worden naar evenredigheid van de vermindering van de arbeidstijd en uitgaande van het loon waarop voorheen aanspraak bestond. Toepassing van deze leer van de HR zal met name toepassing vinden zodra bij het bereiken van een medische eindsituatie met een (arbeidsongeschikte) werknemer een nieuwe (gewijzigde) arbeidsovereenkomst wordt gesloten of de werkgever vanwege bedrijfseconomische redenen een of meer arbeidsovereenkomsten structureel in omvang (uren) wil verlagen. De werknemer (langer dan 2 jaar in dienst) in die gevallen een gedeeltelijke transitievergoeding kan verlangen.