HR verbiedt rookruimtes in horeca

De strijd tegen sigaret- en tabaksgebruik, gaat voort. Bij arrest d.d. 27 september 2019 heeft de HR definitief geoordeeld dat de uitzondering op het rookverbod in een horeca-inrichting, indien sprake is van een (afgesloten) rookruimte, onrechtmatig is.

In artikel 6.2 lid 1 sub b Tabaks- en rookwarenbesluit is een uitzondering op het rookverbod
(art. 10 lid 1 Tabaks- en rookwarenwet en art. 6.1 Tabaks- en rookwarenbesluit) opgenomen. Het rookverbod geldt niet: “in afsluitbare, voor het roken van tabaksproducten aangewezen en als zodanig aangeduide ruimten.”

Horeca tevreden. De anti-rook lobby niet. Uiteraard werd er geprocedeerd. Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag d.d. 13 februari 2018, werd de uitzonderingsbepaling in strijd geacht met een hogere rechtsregel (art. 8 lid 2 WHO Kaderverdrag). De wettelijke uitzondering was daardoor onrechtmatig en ongeldig. De Staat ging in cassatie en de HR heeft het oordeel van het Gerechtshof in stand gelaten en bekrachtigd. Conclusie: de Staat handelt onrechtmatig door met rookruimtes in de horeca, een uitzondering op het rookverbod toe te staan. Art. 8 lid 2 WHO Kaderverdrag heeft rechtstreekse werking en leidt ertoe dat de Staat maatregelen dient te treffen om te voorkomen dat een persoon in aanraking komt met (het minste geringste aan) rook in een publieke ruimte en/of een voor publiek toegankelijke ruimte (overdekte winkelcentrum, congrescentrum, luchthaven, winkel, restaurant, café, bar, etc., etc.).

In de procedure leidende tot de uitspraak van de HR d.d. 27 september 2019, ging het uitsluitend om rookruimtes in horeca. Oorspronkelijk vorderde de anti-rook lobby verklaring voor recht dat het toestaan van rookruimtes in (alle) publieke ruimtes (w.o. ook horeca) onrechtmatig en onverbindend is. Door processuele verwikkelingen heeft het Gerechtshof deze vaststelling voor recht beperkt tot rookruimtes in horeca-inrichtingen (en gek genoeg heeft de anti-rook lobby over deze beperkte toewijzing niet geklaagd bij de HR). De argumentatie leidende tot de conclusie dat rookruimtes in de horeca niet van het rookverbod mogen worden uitgesloten, geeft ook voeding voor de stelling dat alle rookruimtes onder het rookverbod vallen. Althans rookruimtes in voor publiek toegankelijke ruimtes (“public places”). Ook vallen coffeeshops en de zogenaamde cigarlounges hieronder, immers de (door de uitspraak van de HR gesneuvelde) uitzonderingsbepaling ex art. 6.2 lid 1 sub b geeft “dekking” voor alle afgesloten rookruimtes, niet alleen de rookruimtes in de horeca. Inmiddels weten wij dat art. 8 lid 2 WHO Kaderverdrag van hogere orde is, rechtstreekse werking heeft en een dergelijke uitzondering niet toestaat.

In de procedure is niet gesproken over of beslist op de andere twee uitzonderingen welke in art 6.2 lid 1 onder sub a en c zijn opgenomen, namelijk “privéruimtes” en “de open lucht”. Komen die uitzonderingen ook in strijd met het hogere Verdrag? Het wachten is op verdere inperking van de “vrijheid” op roken. Discussies over rookvrije terrassen, balkons, tuinen (om maar wat te noemen) zijn al volop gaande. Wordt vervolgd……..

 

30 september 2019

Spring Advocaten